In elke papieren editie van de Militaire Courant levert het Nederlands Instituut voor Militaire Historie (NIMH) een bijdrage.

Na de Tweede Wereldoorlog vormde mobiliteit in de vorm van motorisering en later mechanisering een van de speerpunten bij de opbouw van de Koninklijke Landmacht. Dit proces verliep geleidelijk. Was in de jaren veertig en vijftig bij een infanteriedivisie nog maar in beperkte mate sprake van mobiliteit, vanaf de jaren zestig kwam daarin verandering, met als voorlopig sluitstuk de gemechaniseerde brigade en de luchtmobiele brigade van de jaren negentig. Voertuigen waren in dat proces essentieel, zowel bij de gevechtseenheden als bij de ondersteunende eenheden. Ook voor de dagelijkse bedrijfsvoering in vredestijd waren die onmisbaar. Dit heeft in de afgelopen zeventig jaar geleid tot een breed scala van wiel- en rupsvoertuigen. Een deel daarvan genoot bekendheid bij het grote publiek door de dagelijkse verschijning in het verkeer en in de media.

Er zijn echter ook tal van minder beeldbepalende en zelfs onbekende voertuigen bij de landmacht. In de uitgave Wiel en Rups geeft auteur Sander Ruys een overzicht van de wiel- en rupsvoertuigen die na de Tweede Wereldoorlog in gebruik zijn geweest. Jeeps, vrachtauto’s, motorfietsen, autobussen, pantservoertuigen, geschut, bouwmachines, opleggers en aanhangwagens: alles wat kon en kan rijden passeert de revue. Het is het verhaal van de soms moeizame uitbreiding en modernisering van een wagenpark dat op zijn hoogtepunt meer dan vijftigduizend voertuigen telde.

Een Patria XA-188 gewondentransport in de buurt van Tarin Kowt, Afghanistan. Op het Alexanderveld in Den Haag werden in mei 1945 na de bevrijding voertuigen van het Duitse leger en andere Duitse instanties verzameld.
Tekst en beeld: NIMH