Het Nederlandse leger is in onze samenleving een bijzonder instituut. Deze conclusie trekt militair historicus Christ Klep in zijn boek Van wereldmacht tot ‘braafste jongetje’. Bij een leger denkt de gemiddelde Nederlander aan een organisatie die door roeien en ruiten moet gaan om doelen te bereiken, en waarvan zijn leden bereid moeten zijn te sterven voor ‘de goede zaak’ – wat die dan ook moge zijn – en meer van dat soort binaire uitgangspunten.
Door Nor Asscher
Dat is precies waar Klep op ingaat in zijn prettig leesbare boek. Binaire doelen, het verdedigen van ‘De Natie’ en conflictoplossing door strijd passen niet zo goed meer bij de Nederlandse volksaard; en misschien dus ook niet bij ons leger. Wij polderen en overleggen immers liever.
Hoe anders was dat in de zeventiende eeuw. Toen hadden we het beste leger ter wereld (de wereld was toen nog overigens nog niet zo groot…) met helden als Tromp en De Ruyter, en wat later Van Speijk. Dat sterke leger was toen nodig om enerzijds de vrije handel veilig te stellen en anderzijds – in dit kader belangrijker – om de jonge, nog kwetsbare Republiek en haar koloniën en ‘staatsvorming’ te beschermen.
In de daaropvolgende eeuwen is het zwaartepunt verschoven van bescherming van het ‘Nederlandsche volk en vaderland’ en het ‘glibberige’ begrip Nationale Identiteit, naar het beschermen van onze (internationale) rechtstaat en normen en waarden. Daar ontstond een spagaat tussen de ontwikkelde Nederlandse volksaard van overleg, bedachtzaamheid en ‘er samen uitkomen’ aan de ene kant én de (voor een krijgsmacht nu eenmaal noodzakelijke) daadkracht, doelgerichtheid en toch ook nietsontziendheid aan de andere kant. Deze ontwikkeling wordt door Klep goed beschreven, onder meer aan de hand van de vredesmissies in Libanon, het voormalige Joegoslavië en Afghanistan.
De auteur laat zien dat recente en historische gebeurtenissen vaak een gevolg zijn van de steeds veranderende houding van de maatschappij en politiek ten opzichte van (de rol van) de krijgsmacht. En passant gaat Klep ook in op de rol van de krijgshelden ‘uit de oorlog’. Van Karremans tot Van Speijk en van Kroon tot prins Maurits bespreekt de historicus hun rol in de wonderlijke relatie tussen burgers en het leger.
Van wereldmacht tot ‘braafste jongetje’ komt op een moment dat ‘de krijgsmacht’ zich opnieuw moet uitvinden en de politiek, als afvaardiging van de maatschappij, zich een heldere visie moet vormen op de krijgsmacht van de toekomst. Enerzijds vanwege de razendsnelle innovaties op het materiele vlak, zoals de robotisering van het leger, en anderzijds vanwege de veranderende dreigingsvormen en diffuser wordende bondgenootschappen. Het boek van Klep zet glashelder het verleden in perspectief en schept daarmee een kader voor (nieuwe) gedachtenvorming.

Christ Klep, Van wereldmacht tot ‘braafste jongetje’. Onze militaire identiteit door de eeuwen heen, Uitgeverij Athenaeum, 296 pagina’s (€ 20,00)